Wednesday, January 31, 2007

Poppencast

Ik kan me niet bewegen, het is bloedheet, er ligt iemand half over mij heen, ik stik.
Een klein raam bovenin de grauwe, kale ruimte laat zoveel licht door dat het nog net schemert, zonet was het helemaal donker. Volgens mij liggen we met z’n allen op en boven en onder en naast elkaar in een grote open kist. Ik zie wat vage omtrekken, maar het is een warboel van stof met harde stukken daartussen.
Dan breekt het licht door. Zonnestralen zoeken een weg door wolken stof die opeens zichtbaar zijn. Ik zie kleur naast en boven mij. Niets verroert zich. We zijn in een hok met daarin allemaal spullen, veel kleren in veel kleuren, open koffers, en allerlei gereedschap. Naast de deur staat een kast met een groot gat in de voorkant, en gordijnen rond dat gat. Buiten klinkt rumoer van lopende en pratende mensen, en gegil en gejoel van een horde kinderen. Het geluid wordt harder, het lijkt of er snel meer mensen bij komen.
Als de ruimte bijna helder verlicht is, kan ik een paar van de gestalten zien. Bovenop mij ligt een wezen met geel haar en een rode neus. Hij draagt een groene jas met wat frutsels. Een clown, volgens mij. Links van mij iemand die voor groepsmalloot door lijkt te willen gaan. Hij is lang en graatmager, heeft een puntmuts op zijn hoofd en een verwilderde blik in de ogen. Naast hem een gezette vrouw, die naar hem kijkt alsof ze hem steeds moet beletten er vandoor te gaan. Hij kijkt alsof hij dat al vaak geprobeerd heeft.
Tegen de rand van de kist hangt een figuur in pak. Half onder hem ligt iemand met een grote pruik op zijn hoofd. Hij kijkt mij aan met een statige, wat arrogante blik, maar ik kan maar één oog zien. Zo’n type dat denkt wat hij zegt en zegt wat ie denkt, en dat het liefst zo theatraal mogelijk.
‘Volle bak vanavond’, zegt de clown.
‘Ja,’ zegt de dame, ‘dat wordt weer gezellig, denk je ook niet, Jan Klaassen?’
De malloot knikt heftig, het is duidelijk dat hij geen keus heeft.
Er komt beweging in de kist.
‘Schuif es wat op,’ zegt een stem van onderen.
Iedereen begint te trekken en te schuiven en te duwen, en even later lijkt het of de meesten wat comfortabeler liggen.
‘Als ze ons nou eens een beetje fatsoenlijk op zouden bergen na een voorstelling,’ moppert de vrouw.
‘Heeft iemand een idee waar het over gaat vanavond?’ vraagt de man met de pruik.
‘Nee, ze vertellen ons nooit wat,’ mengt de man in pak zich in het gesprek. Naast hem, half over de vrouw, ligt een hoed.
‘Ja,’ zegt de vrouw, ‘en maar doen alsof ze ons zijn. Huichelaars. Altijd maar dezelfde clichés. Mij neerzetten als een zeurderig oud wijf, en Jan Klaassen als een ouwe sukkel die altijd wegloopt of stommiteiten uithaalt. Terwijl hij zo’n schat is.’
De malloot lijkt te groeien. Heel even.
‘Ja, mij altijd belachelijk maken,’ moppert hij dan.
Dan kijken ze mij aan.
‘En jij, wie ben jij? We kennen je niet.’
Ik zeg dat ik het niet weet, ik ben hier nog maar pas. ‘Je bent nieuw hier,’ zegt de man in pak.
‘Ik denk het,’ zeg ik.
‘Wat weet je wel?’’ zegt de vrouw.
‘Nou Katrijn, niet meteen zo kattig,’ zegt de man met de grote pruik.
Wat ik weet is dat ik gisteren in deze kist ben gegooid, wat al een hele vooruitgang was vergeleken met de duisternis waar ik uit kwam. Nu geniet ik even van de zon en pas sinds vanochtend ben ik eigenlijk gaan nadenken over wie ik ben en wat ik hier doe. Ik ben leeg, een jampot zonder jam, een montuur zonder glazen, een parkeergarage zonder auto’s, een pop zonder ziel.
Gisteren werd ik hier door een man binnen gebracht. Hij had me bij een vrouw vandaan gehaald, die in een kamer zat tussen allemaal gekleurde lappen, rollen draad, en naaispullen. Ik was er zomaar, uit papier-maché, lijm en stof. Geschapen, niet geboren. Daarna naaide ze nog wat lappen om me heen, die als een veel te grote jurk om mij hingen. Ze prikte me daarbij in mijn nek. Dat ik het uitschreeuwde van de pijn hoorde ze niet, terwijl ik zo hard mogelijk gilde.
‘Hij is mooi,’ zei de man. ‘Precies wat ik zocht.’
‘Dat is dan 15 euro,’ zei de vrouw. ‘Als je die andere er ook bij wilt wordt het samen 25.’
Daarna een zak, het donker, en deze kist.
‘Waarom weet je niet wie je bent,’ vraagt de vrouw. ‘Wij weten het allemaal. Ik ben Katrijn, hij is zakenman en heet Jean-Paul, hij is de clown en hij,’ ze wijst op de krullen, ‘is Lodewijk de Zestiende. Soms ook Mozart, of Geert Wilders. Net hoe het uitkomt en wat ze hem aantrekken. Alleen zijn haar telt. Verder hebben we hier Mickey Mouse, Flipje Tiel, een heks, Hans en Grietje, Harry Potter, Boris Jeltsin, Wim Kok, maar dat zijn dure poppen, die hebben hun eigen plekje. Onder in deze kist ligt Goofy te slapen…. Maar jij, nee, ik zou niet weten wat ik van jou moet maken.’
‘Nee, ik heb ook geen idee,’ zegt de pruik. ‘Maar je weet hoe dat gaat, we hebben zelf niks te zeggen. Onze rol wordt bepaald door de poppenspeler. Kon ik zelf maar eens spelen, kon ik maar eens roepen wie ik echt ben en wat ik te melden heb. Ik zou eerst deze belachelijke kleren uittrekken, die lui in de kast een mep geven en dan zelf het volk toespreken. Dat zou ik.’
Hij zegt het alsof hij de revolutie afkondigt in Nieuw-Beerta.
‘Wat zou je zeggen dan?’ vraagt Jan Klaassen.
‘Ja, ik zou zeggen, ik zou zeggen, dames en heren, vrienden, kleinvrienden, het is mij een groot genoegen u te mogen begroeten in dit verhaal.’
‘En heb je een verhaal dan?’
‘Ehm, ja, natuurlijk, dan wel. Goed punt, daar heb ik nog nooit over nagedacht. Ze verwachten geen verhaal van ons, dan ga je daar natuurlijk ook niet over nadenken.’
‘En jij?’ Ze kijken mij weer aan.
Ik begrijp niet wat ze bedoelen. Ik weet nog niet eens wie ik ben, niemand kent mij, hoe moet ik dan het volk toespreken? En welk volk? Wat zou ik te melden kunnen hebben? Ik zal al blij zijn als ik mijzelf tenminste een clown kan noemen, of Mozart, of zakenman, of desnoods Jan Klaassen, of Katrijn… alles beter dan niets.
‘Je weet toch wel iets te zeggen,’ vraagt Katrijn. Het lijkt alsof ze zich weer gaat opwinden.
‘Wij weten toch ook allemaal wie we zijn? Waarom jij niet? Jij komt hier nieuw binnen en je zegt niks tegen ons, je weet niet wie je bent en wat je moet doen… je doet alsof je ons niet wilt kennen. Nou wacht maar af, na de show praat je wel anders.’
Een show dus. Ik word pas iets in de show. Ook als ik aan dit circus ontsnap, zal ik niets zijn. In de show die ik speel, in de show die met mij gespeeld wordt zal ik weten wie ik ben, zullen zij ook weten wie ik ben, en dan zal ik een van hen zijn.
‘Hoelang zijn jullie hier al,’ vraag ik. Ik hoop dat ze het trillen van mijn stem niet horen.
‘Geen idee,’ antwoord Jean Paul. ‘Ik kwam hier op een dag, zomaar, uit een donkere zak. Vanaf mijn eerste optreden heette ik JP en was ik een zakenman. Soms trekken ze me andere kleren aan en noemen ze me Gijs en ben ik een boerenknecht. Alsof het wat uitmaakt. Meestal liggen we toch hier in de schemer, en meestal hebben we de kleren aan die we het laatst in de poppenkast droegen. Soms lig ik hier een week als Gijs. Jij lijkt trouwens op niemand hier, we zijn wel benieuwd wat jij wordt.’
Dat ben ik ook, maar nog jaren liggen in dit schemerige hol lijkt me niks. Ik wil er uit, denk ik, ik wil er uit. Ik hoor hier niet bij. Dit moet een vergissing zijn.
‘Ik geloof niet dat ik veel zin heb om hier lang te blijven,’ zeg ik. ‘Is het niet mogelijk om hier uit te komen?’
Het bulderende gelach van Lodewijk de Zestiende en Jean Paul, het gehinnik van de clown en het hysterische gekrijs van Katrijn doet pijn aan mijn oren. ‘Er uit komen, er uit komen zegt ‘ie,’ hikt de clown. Jan Klaassen loopt blauw aan.
‘Jongen,’ zegt de clown als een kleuterjuf die voor de derde keer het principe van staande vouw, liggende vouw, zestien vierkantjes gaat uitleggen, ‘Verbeeld je maar niks. Jij bent gemaakt om in deze poppenkast een bijrol te spelen, zoals wij allemaal bijrollen spelen bij die twee daar,’ hij wijst naar Jan Klaassen en Katrijn, ‘En dat doe je tot je versleten bent en als je geluk hebt of pech, net hoe je het bekijkt, krijg je nieuwe kleren en ga je nog een leven mee. Maar als je eenmaal weet wat je bent is het wel uit te houden.’
Dan zwaait de deur open en valt het volle licht op mij. De man van gisteren en een vrouw komen de ruimte binnen.
‘Die hebben we nodig, ja, die blauwe ook, Jan Klaassen en Katrijn, Mozart doet mee, Ivan de Verschrikkelijke, en doe die nieuwe daar ook maar.’
Terwijl de vrouw heel voorzichtig Mozart oppakt, word ik door de man ruw in mijn nek gegrepen en meegenomen, het hok uit. We komen in een zaal vol joelende kinderen en keuvelende ouders. Voorin staat de kast op een podium, met de opening naar de zaal.
‘Jongens en meisjes,’ zegt een andere man in een groen met geel pak en een paarse bolhoed, ‘over vijf minuten beginnen we. Willen jullie je papa en mama alvast naar hun plaatsen sturen en zelf ook gaan zitten?’
Het lawaai neemt af. De eerste man, niet die met dat pak, pakt mij weer op en neemt me mee naar de kast.
Zijn hand kruipt onder mijn jurk en schuift in mij omhoog, helemaal naar boven, een vinger dringt door mijn hals mijn hoofd binnen tot achter mijn ogen en ik beweeg en ik begin helemaal te gloeien.
Over vijf minuten start de show, dan zal ik weten wie ik ben. Over vijf minuten begint mijn leven.

No comments: