Wednesday, December 23, 2009

Verhuizing

Enige tijd geleden heb ik Tamminga's Wereld met inhoud en al verhuisd naar http://jwtamminga.web-log.nl/, tevens te bereiken via www.jwtamminga.tk of tamminga.tk.
Deze oude wereld wordt niet meer bijgewerkt en onderhouden, en binnenkort zal ik hem leeg halen. Ik hoop dat u zich snel thuis zult voelen op mijn nieuwe plaats.

Saturday, August 25, 2007

Welkom

in JWTamminga's blogwereld.

NIEUW: Tamminga's Schaakstukken:
Columns gepubliceerd in de En Passant

Er zijn in augustus 2009:

Een nieuw avonturr(tje):
Geen nieuwe artikelen
Twee nieuwe columns: Briefkaarten, Hangborsten
2 nieuwe verhalen:De nietsnut' en Witte Sneeuw,
Geen herziene verhalen:
Geen nieuwe gedichten
2 nieuwe stukken ongerief: Hoe overleef je een familiebijeenfeestje in je afstudeertijd , Vinologisch CV Eeuwe Zijlstra, en Hol vat.

Ga naar het volgende bericht en volg de borden.

Click om de reclameborden te omzeilen op http://www.jwtamminga.blogspot.com/

Binnenkort weer een heel nieuw verhaal

Friday, February 09, 2007

De retorica van belegde broodjes

Rede uitgesproken bij de verdediging van mijn afstudeerscriptie


Geachte aanwezigen,

Tijdens het schrijven van een scriptie over hele abstracte, filosofische onderwerpen doemen regelmatig twee vragen op. De eerste wordt gesteld door vrijwel elke kennis die je tegenkomt: wat doe jij, en vervolgens waar gaat die scriptie dan over? Als je dan hebt uitgelegd dat het gaat over de relatie tussen esthetica en geschiedschrijving, kunst en werkelijkheid, hoor je bijna denken: wat kun je daarin vredesnaam mee.
Ikzelf heb mij dan ook meermalen afgevraagd: wat is nou het nut van zo’n verhaal. Niet dat ik mij er voor geneer met om met nutteloze dingen bezig te zijn, maar je wilt toch ook eer van je werk. En, vraag twee, hoe leg je dit uit aan iemand die al die begrippen volkomen vreemd zijn, het grootste gedeelte van de mensheid zeg maar.
Welnu, ergens in de psalmen staat “hij schenkt het zijn beminden in de slaap”. Mij werd het niet in de slaap geschonken, maar in de pauze.

In de kantine van de UB, waar ik de afgelopen zomer, terwijl mijn scriptie naar een hoogtepunt culmineerde, bijna woonde, kocht ik een voorverpakt broodje vlees, van de firma Belegde Broodjes BV. Ik bekeek de sticker op de verpakking waarop de ingrediënten vermeld staan. Bloem, gist, zout, water, broodverbeteraar….
In dit onschuldige rijtje ingrediënten stond één die daar volgens mij niet ongestraft thuishoorde, een zwarte zwaan tussen de witte. De eerste vier termen kon ik wel plaatsen, dat zit al eeuwenlang in brood. De term broodverbeteraar wekte echter mijn verbazing. Mijn instinct zei me dat ik op de één of andere manier bedonderd werd.
Wellicht herkent u dit gevoel, ik heb het vaak als ik reclames kijk waarin de hemel op aarde beloofd wordt, als we maar lenen bij die en die, vitaminepreparaat of shampoo zus en zo nemen, wat bovendien wetenscháppelijk bewezen is, of weer een ander telefoonabonnement of energieleverancier. Of bij regeringsleiders die eindeloos praten over zoet na zuur en samen werken en samen leven, zoals de afgelopen weken werd bedisseld in de achterkamertjes. Als je het woord samen te veel hoort weet je dat je er alleen voor staat, denk ik dan, je gaat het niet steeds hebben over iets dat vanzelfsprekend is.
Naast dit soort overwegingen was het mijn inmiddels vergevorderde geconditioneerdheid op het gebied van, representaties, narratieve begrippen, intensies en extensies en andere pedante professorale zwaarwichtigheid van dergelijke semantieke orde die mij waarschuwde.
Maar waarom? Ik kon het niet precies benoemen, het was hooguit iets ongerijmds, een soort jeuk, maar wel een jeuk die ik pas kón hebben nadat ik mij had begraven in Danto’s representatietheorie. Maar naarmate mijn scriptie vorderde en ik de broodjes van Belegde Broodjes BV bleef tegenkomen, kwam ik naar mijn idee steeds dichter bij het antwoord

Eerst de feiten. Na enig Googlen bleek dat Broodverbeteraar dient om de structuur van brood te verbeteren. Vaak bestaat het uit vitamine C of aminozuren. De broodverbeteraar in de gewraakte broodjes is E920: L-Cysteïne, “Een essentieel aminozuur, een onderdeel van alle eiwitten (essentieel houdt in dat we het nodig hebben voor ons lichaam). Verkregen uit diverse eiwitten, waaronder dierlijke eiwitten en haren.” En verderop: “E920 kan gewonnen worden uit haren van verschillende dieren, waarbij varkens niet uitgesloten zijn. Het dient dus vermeden te worden door Moslims, Joden, Hindoes en veganisten.” Je moet dus goed oppassen ook.
Bij mij overheerste overigens een zekere teleurstelling toen bleek dat het magisch klinkende broodverbeteraar weinig meer was dan gemalen varkenshaar.

Broodverbeteraar is dus een eiwit of vitamine. Op het ingrediëntenlijstje van mijn broodje is het volgens mij echter vooral een narratief begrip, in tegenstelling tot de andere ingrediënten.
Een narratief begrip, meestal zijn het zinnen of verhalen, verwijst naar een begin van een situatie vanuit een achterafperspectief. Danto’s meest geijkte voorbeeld is “de 30-jarige oorlog begon in 1618”. Deze mededeling gaat over het begin van de oorlog, maar kan pas worden uitgesproken na afloop, omdat anders niet gesproken kan worden over een 30-jarige oorlog. Een narratief, ofwel een verhaal met deze structuur, kan pas worden geschreven als alle gebeurtenissen die ermee te maken hebben voorbij zijn. Er wordt een representatie, een beeld dat de gebeurtenissen in een bepaalde structuur plaatst, gemaakt.
De term broodverbeteraar is narratief, omdat het in één woord suggereert dat het eerst een brood van matige kwaliteit was, en is verbetert tot een goed brood. Er zit dus een verhaal in het ingrediëntenlijstje, in dit ene woord.
Daarbij ontleent het zijn naam aan het doel waarvoor het is toegevoegd, waardoor het mijns inziens een simpel ingrediëntenlijstje een onverwacht hoog retorisch gehalte bezorgt. Retoriek heeft, in ieder geval in Danto’s gedachtengoed, als doel de kijker, lezer of in dit geval luisteraar te sturen in de manier waarop hij informatie tot zich neemt, en schept bepaalde verwachtingen. U bent hier gekomen om mij een verhaal te horen houden dat verband houdt met Danto’s representatietheorie en zijn ideeën over geschiedschrijving, in de vorm van een samenvatting van mijn scriptie of een toelichting daarop, u weet dat ik een zekere vrijheid heb deze tien minuten om daarin een bepaalde vorm te kiezen, maar als ik het al te bont maak stopt u met luisteren, of breekt dr Eddo mijn verhaal af.
En als u kunst kijkt, bijvoorbeeld een impressionistisch schilderij van Van Gogh waarin hij een nachtgezicht weergeeft dat in combinatie met de werking van zijn brein verwordt tot één woeste brei van donkere wolken en flitsende sterren, dan weet u dat u dit nooit op uw vakantiefoto’s tegen zult komen, omdat u alleen via Van Gogh deelgenoot van dit beeld kunt worden. Van Gogh laat u via zijn gebruik van retoriek dit gezicht op de nacht zien, terwijl het zíjn nachtgezicht blijft.
Zo suggereert de broodverbeteraar dat dit goed brood is, beter in ieder geval dan brood zonder broodverbeteraar.
Tegelijk verhult deze verhalende naam wat er werkelijk in verwerkt is. Van bloem en zout, water en gist weten we dat dat de ingrediënten zijn die het brood tot brood maken. Ook is snel duidelijk dat ze kosjer zijn, maar bij broodverbeteraar zullen consumenten met principes flink moeten zoeken of dit het geval is.

Van bloem, water en zout weten we dus wel ongeveer wat er wordt bedoeld. Natuurlijk is ook water weer op zijn minst een semantisch begrip om H2O mee aan te duiden, wat op zijn beurt ook weer een aanduiding zal zijn voor iets wat in natuur- en scheikundige kringen als nog ingewikkelder wordt gezien. En ook wordt in de filosofie ook best beweerd dat alle taal metaforisch is, of dat alles uit semantische functies bestaat, maar in Danto’s denken zijn gewone, alledaagse begrippen als water en zout geen metaforen.
Een metafoor is een uitdrukking die iets zegt in termen van iets anders, gewoonlijk met bepaalde retorische bedoelingen, volgens Danto’s definitie. Ze vereisen ook meer uitleg dan gewone termen.
Bekend is Romeo’s uitroep ‘Julia is de zon’, om zijn liefde en bewondering voor haar te tonen. Metaforische uitdrukkingen kunnen niet worden vervangen door woorden die feitelijk hetzelfde betekenen. Als Romeo zou roepen “Julia is een lichaam van hete gassen”, wat in wetenschappelijk en alledaags taalgebruik hetzelfde betekent, zou hij een grote flater slaan.
Broodverbeteraar is niet ‘iets’, geen ding, maar is primair een concept. Het is filosofie. Dat eiwit is in de context van de bakkerij broodverbeteraar, maar in andere situaties kan het heel iets anders zijn, afhankelijk van zijn functie en de naam die het krijgt, terwijl zout en water ook in andere situaties zout en water blijven.

Ik kom tot een conclusie
Danto’s hele denken is er op gericht dit soort vermengingen van manieren van spreken te ontmaskeren. Zoals de vermenging van wetenschappelijk en filosofisch spreken. Zo krijgt Ernst Gombrich er van langs als die pantoffeldiertjes en wetenschappers die pantoffeldiertjes bestuderen ontologisch op één lijn plaatst, door het pantoffeldiertje ‘hypothesen’ over zijn route door het petrischaalte te laten ‘ontwikkelen’ die het beest vervolgens ‘gefalsifieerd’ ziet, waarna hij een andere route ‘kiest’. Gombrich ziet over het hoofd volgens Danto dat de wetenschapper een representerend taalgebruik moet hanteren om iets over het pantoffeldiertje te kunnen zeggen, terwijl de eencellige één is met zijn omgeving en slechts ‘reageert’ op prikkels uit zijn omgeving.
Tegelijk stelt hij dat alles in termen van iets anders moet worden verwoord, om te voorkomen dat termen in zichzelf opgesloten raken. Een woord als Cysteïne is een vrij nietszeggende term, dus een doelgerichte uitleg in een woord als broodverbeteraar is noodzakelijk. Maar door dit in een rijtje te presenteren als iets net zo vanzelfsprekends als bloem en water, wordt een duidelijkheid gecreëerd die evenveel verhult als verklaart.

Wednesday, January 31, 2007

Poppencast

Ik kan me niet bewegen, het is bloedheet, er ligt iemand half over mij heen, ik stik.
Een klein raam bovenin de grauwe, kale ruimte laat zoveel licht door dat het nog net schemert, zonet was het helemaal donker. Volgens mij liggen we met z’n allen op en boven en onder en naast elkaar in een grote open kist. Ik zie wat vage omtrekken, maar het is een warboel van stof met harde stukken daartussen.
Dan breekt het licht door. Zonnestralen zoeken een weg door wolken stof die opeens zichtbaar zijn. Ik zie kleur naast en boven mij. Niets verroert zich. We zijn in een hok met daarin allemaal spullen, veel kleren in veel kleuren, open koffers, en allerlei gereedschap. Naast de deur staat een kast met een groot gat in de voorkant, en gordijnen rond dat gat. Buiten klinkt rumoer van lopende en pratende mensen, en gegil en gejoel van een horde kinderen. Het geluid wordt harder, het lijkt of er snel meer mensen bij komen.
Als de ruimte bijna helder verlicht is, kan ik een paar van de gestalten zien. Bovenop mij ligt een wezen met geel haar en een rode neus. Hij draagt een groene jas met wat frutsels. Een clown, volgens mij. Links van mij iemand die voor groepsmalloot door lijkt te willen gaan. Hij is lang en graatmager, heeft een puntmuts op zijn hoofd en een verwilderde blik in de ogen. Naast hem een gezette vrouw, die naar hem kijkt alsof ze hem steeds moet beletten er vandoor te gaan. Hij kijkt alsof hij dat al vaak geprobeerd heeft.
Tegen de rand van de kist hangt een figuur in pak. Half onder hem ligt iemand met een grote pruik op zijn hoofd. Hij kijkt mij aan met een statige, wat arrogante blik, maar ik kan maar één oog zien. Zo’n type dat denkt wat hij zegt en zegt wat ie denkt, en dat het liefst zo theatraal mogelijk.
‘Volle bak vanavond’, zegt de clown.
‘Ja,’ zegt de dame, ‘dat wordt weer gezellig, denk je ook niet, Jan Klaassen?’
De malloot knikt heftig, het is duidelijk dat hij geen keus heeft.
Er komt beweging in de kist.
‘Schuif es wat op,’ zegt een stem van onderen.
Iedereen begint te trekken en te schuiven en te duwen, en even later lijkt het of de meesten wat comfortabeler liggen.
‘Als ze ons nou eens een beetje fatsoenlijk op zouden bergen na een voorstelling,’ moppert de vrouw.
‘Heeft iemand een idee waar het over gaat vanavond?’ vraagt de man met de pruik.
‘Nee, ze vertellen ons nooit wat,’ mengt de man in pak zich in het gesprek. Naast hem, half over de vrouw, ligt een hoed.
‘Ja,’ zegt de vrouw, ‘en maar doen alsof ze ons zijn. Huichelaars. Altijd maar dezelfde clichés. Mij neerzetten als een zeurderig oud wijf, en Jan Klaassen als een ouwe sukkel die altijd wegloopt of stommiteiten uithaalt. Terwijl hij zo’n schat is.’
De malloot lijkt te groeien. Heel even.
‘Ja, mij altijd belachelijk maken,’ moppert hij dan.
Dan kijken ze mij aan.
‘En jij, wie ben jij? We kennen je niet.’
Ik zeg dat ik het niet weet, ik ben hier nog maar pas. ‘Je bent nieuw hier,’ zegt de man in pak.
‘Ik denk het,’ zeg ik.
‘Wat weet je wel?’’ zegt de vrouw.
‘Nou Katrijn, niet meteen zo kattig,’ zegt de man met de grote pruik.
Wat ik weet is dat ik gisteren in deze kist ben gegooid, wat al een hele vooruitgang was vergeleken met de duisternis waar ik uit kwam. Nu geniet ik even van de zon en pas sinds vanochtend ben ik eigenlijk gaan nadenken over wie ik ben en wat ik hier doe. Ik ben leeg, een jampot zonder jam, een montuur zonder glazen, een parkeergarage zonder auto’s, een pop zonder ziel.
Gisteren werd ik hier door een man binnen gebracht. Hij had me bij een vrouw vandaan gehaald, die in een kamer zat tussen allemaal gekleurde lappen, rollen draad, en naaispullen. Ik was er zomaar, uit papier-maché, lijm en stof. Geschapen, niet geboren. Daarna naaide ze nog wat lappen om me heen, die als een veel te grote jurk om mij hingen. Ze prikte me daarbij in mijn nek. Dat ik het uitschreeuwde van de pijn hoorde ze niet, terwijl ik zo hard mogelijk gilde.
‘Hij is mooi,’ zei de man. ‘Precies wat ik zocht.’
‘Dat is dan 15 euro,’ zei de vrouw. ‘Als je die andere er ook bij wilt wordt het samen 25.’
Daarna een zak, het donker, en deze kist.
‘Waarom weet je niet wie je bent,’ vraagt de vrouw. ‘Wij weten het allemaal. Ik ben Katrijn, hij is zakenman en heet Jean-Paul, hij is de clown en hij,’ ze wijst op de krullen, ‘is Lodewijk de Zestiende. Soms ook Mozart, of Geert Wilders. Net hoe het uitkomt en wat ze hem aantrekken. Alleen zijn haar telt. Verder hebben we hier Mickey Mouse, Flipje Tiel, een heks, Hans en Grietje, Harry Potter, Boris Jeltsin, Wim Kok, maar dat zijn dure poppen, die hebben hun eigen plekje. Onder in deze kist ligt Goofy te slapen…. Maar jij, nee, ik zou niet weten wat ik van jou moet maken.’
‘Nee, ik heb ook geen idee,’ zegt de pruik. ‘Maar je weet hoe dat gaat, we hebben zelf niks te zeggen. Onze rol wordt bepaald door de poppenspeler. Kon ik zelf maar eens spelen, kon ik maar eens roepen wie ik echt ben en wat ik te melden heb. Ik zou eerst deze belachelijke kleren uittrekken, die lui in de kast een mep geven en dan zelf het volk toespreken. Dat zou ik.’
Hij zegt het alsof hij de revolutie afkondigt in Nieuw-Beerta.
‘Wat zou je zeggen dan?’ vraagt Jan Klaassen.
‘Ja, ik zou zeggen, ik zou zeggen, dames en heren, vrienden, kleinvrienden, het is mij een groot genoegen u te mogen begroeten in dit verhaal.’
‘En heb je een verhaal dan?’
‘Ehm, ja, natuurlijk, dan wel. Goed punt, daar heb ik nog nooit over nagedacht. Ze verwachten geen verhaal van ons, dan ga je daar natuurlijk ook niet over nadenken.’
‘En jij?’ Ze kijken mij weer aan.
Ik begrijp niet wat ze bedoelen. Ik weet nog niet eens wie ik ben, niemand kent mij, hoe moet ik dan het volk toespreken? En welk volk? Wat zou ik te melden kunnen hebben? Ik zal al blij zijn als ik mijzelf tenminste een clown kan noemen, of Mozart, of zakenman, of desnoods Jan Klaassen, of Katrijn… alles beter dan niets.
‘Je weet toch wel iets te zeggen,’ vraagt Katrijn. Het lijkt alsof ze zich weer gaat opwinden.
‘Wij weten toch ook allemaal wie we zijn? Waarom jij niet? Jij komt hier nieuw binnen en je zegt niks tegen ons, je weet niet wie je bent en wat je moet doen… je doet alsof je ons niet wilt kennen. Nou wacht maar af, na de show praat je wel anders.’
Een show dus. Ik word pas iets in de show. Ook als ik aan dit circus ontsnap, zal ik niets zijn. In de show die ik speel, in de show die met mij gespeeld wordt zal ik weten wie ik ben, zullen zij ook weten wie ik ben, en dan zal ik een van hen zijn.
‘Hoelang zijn jullie hier al,’ vraag ik. Ik hoop dat ze het trillen van mijn stem niet horen.
‘Geen idee,’ antwoord Jean Paul. ‘Ik kwam hier op een dag, zomaar, uit een donkere zak. Vanaf mijn eerste optreden heette ik JP en was ik een zakenman. Soms trekken ze me andere kleren aan en noemen ze me Gijs en ben ik een boerenknecht. Alsof het wat uitmaakt. Meestal liggen we toch hier in de schemer, en meestal hebben we de kleren aan die we het laatst in de poppenkast droegen. Soms lig ik hier een week als Gijs. Jij lijkt trouwens op niemand hier, we zijn wel benieuwd wat jij wordt.’
Dat ben ik ook, maar nog jaren liggen in dit schemerige hol lijkt me niks. Ik wil er uit, denk ik, ik wil er uit. Ik hoor hier niet bij. Dit moet een vergissing zijn.
‘Ik geloof niet dat ik veel zin heb om hier lang te blijven,’ zeg ik. ‘Is het niet mogelijk om hier uit te komen?’
Het bulderende gelach van Lodewijk de Zestiende en Jean Paul, het gehinnik van de clown en het hysterische gekrijs van Katrijn doet pijn aan mijn oren. ‘Er uit komen, er uit komen zegt ‘ie,’ hikt de clown. Jan Klaassen loopt blauw aan.
‘Jongen,’ zegt de clown als een kleuterjuf die voor de derde keer het principe van staande vouw, liggende vouw, zestien vierkantjes gaat uitleggen, ‘Verbeeld je maar niks. Jij bent gemaakt om in deze poppenkast een bijrol te spelen, zoals wij allemaal bijrollen spelen bij die twee daar,’ hij wijst naar Jan Klaassen en Katrijn, ‘En dat doe je tot je versleten bent en als je geluk hebt of pech, net hoe je het bekijkt, krijg je nieuwe kleren en ga je nog een leven mee. Maar als je eenmaal weet wat je bent is het wel uit te houden.’
Dan zwaait de deur open en valt het volle licht op mij. De man van gisteren en een vrouw komen de ruimte binnen.
‘Die hebben we nodig, ja, die blauwe ook, Jan Klaassen en Katrijn, Mozart doet mee, Ivan de Verschrikkelijke, en doe die nieuwe daar ook maar.’
Terwijl de vrouw heel voorzichtig Mozart oppakt, word ik door de man ruw in mijn nek gegrepen en meegenomen, het hok uit. We komen in een zaal vol joelende kinderen en keuvelende ouders. Voorin staat de kast op een podium, met de opening naar de zaal.
‘Jongens en meisjes,’ zegt een andere man in een groen met geel pak en een paarse bolhoed, ‘over vijf minuten beginnen we. Willen jullie je papa en mama alvast naar hun plaatsen sturen en zelf ook gaan zitten?’
Het lawaai neemt af. De eerste man, niet die met dat pak, pakt mij weer op en neemt me mee naar de kast.
Zijn hand kruipt onder mijn jurk en schuift in mij omhoog, helemaal naar boven, een vinger dringt door mijn hals mijn hoofd binnen tot achter mijn ogen en ik beweeg en ik begin helemaal te gloeien.
Over vijf minuten start de show, dan zal ik weten wie ik ben. Over vijf minuten begint mijn leven.

Thursday, June 16, 2005

De kunst van het lui zijn

onderstaand artikel werd gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 11 april 2005

Als rechtgeaard fan van de Russische romanheld Ilja Iljitsj Oblomov werd ik afgelopen maandag onaangenaam getroffen door de manier waarop deze werd getypeerd als ‘het prototype lummelaar’. Hij werd hier gebruikt als afschrikwekkend voorbeeld in het artikel over jongeren die de ganse dag voor de televisie hangen, of anderszins er niet toe komen om na hun opleiding iets nuttigs te gaan doen.
Het was mij verder ook volslagen onduidelijk wat Gontsjarov’s creatie verder in het artikel te zoeken had. Hij werd als voorbeeld gebruikt, maar een goede lezing van het boek maakt duidelijk dat hij eerder een anti-voorbeeld is in deze problematiek.
Oblomov is niet zomaar lui, ondanks dat hij zo’n honderdvijftig pagina’s nodig heeft om uit zijn bed te komen, overigens ook geen geringe prestatie. Nee, Oblomov heeft het nietsdoen tot kunst verheven, hij is zogezegd esthetisch lui.
Zijn luiheid komt voort uit en afkeer van de wereld met haar eeuwige haast, haar geraas, met de doorgaande drukte. Het best wordt dit geïllustreerd wanneer zijn succesvolle Duitse vriend Stolz hem voorhoudt hoeveel geslaagde transacties, recepties, visites en dergelijke een mens op een dag kan afwerken wanneer hij er een efficiënte agenda op na houdt, en een grote dosis energie ten toon spreidt.
‘Maar wanneer leven die mensen dan’, roept Oblomov hierop uit met een mengeling van pathetische verbazing en ontzetting.
De problematiek van de hangjongeren voor de TV lijkt evenzeer voor te komen uit het vluchten uit een dolgedraaide maatschappij, waarin vooral het door onze leiders in Den Haag voorgestelde mogelijkhedenparadijs voor velen lijkt te vervallen tot een vijandige wildernis van keuzen die we liever nog maar even uitstellen.
Uit het artikel begrijp ik echter dat bij deze jongeren veleer sprake is van onmacht of zelfs wanhoop, dan van een gekozen leefstijl waarin de luiheid tot kunst wordt verheven, waarin de afkeer van de op hol geslagen wereld vooral een existentiële keuze is.
Natuurlijk, ook bij Oblomov klinkt de frustratie over zijn onmacht om tot iets te komen door in zijn klaagzangen. Het niet kunnen wordt echter bij hem over het algemeen overheerst door een grondtoon van een niet willen.
De afloop van het boek is bekend. Nadat eerst een beeldschone, pianospelende jongedame van adel vruchteloos geprobeerd heeft onze held uit zijn lethargie te wekken, trouwt Oblomov met een eenvoudige werkvrouw, waarbij hij vooral valt voor haar ‘dikke, vlijtige bovenarmen’. Bij haar sterft hij uiteindelijk in een toestand van een gelukzalig vacuüm.
Maar er is nog een verschil tussen Oblomov en de hangbankjongeren. Gontsjarov weet zijn personage zo neer te zetten dat de lezer ondanks al zijn onhebbelijkheden en redeloze eigenaardigheden toch een zwak zal krijgen voor deze hulpeloze stijfkop. Van Oblomov kun je houden.
Van hangbankjongeren houden wij natuurlijk ook, maar toch wel met het dringende advies aan hen om eens iets te gaan doen. Vanuit een theatraal tegendraadse grondhouding niets doen is heel iets anders dan leegte zonder inhoud, zelfs als het gaat om de verschillende vormen van luiheid. Niet voor niets blijken mensen vaak een zwak te hebben voor medemensen die radicaal voor een afwijkende leefstijl kiezen, mits hierin maar iets van authenticiteit in weerklinkt.
De schrijver Koos van Zomeren verwoordde het eens zo, over de tijd dat hij dagelijks een column verzorgde voor het NRC-Handelsblad: ‘aan het eind van een lange werkdag komen mensen thuis en lezen de krant. Voor deze hardwerkende mensen is het een soort van troost dat er tenminste één persoon in Nederland is die kan leven van nietsdoen’.
Op de bank hangen kan iedereen, maar de kunst van het lui zijn beheersen is weinigen gegeven.

Saturday, June 11, 2005

Aangenaam

Mijn naam is JW,
ik ben, pardon, ik heb een karretje,
zoals je ziet,
vanwege mijn spierziekte, heet congeniale myopathie,
die ziekte dan,
karretje gaat vijftien kilometer per uur,
ja, op accu’s,
ongeveer twintig kilometer op maximale snelheid,
in wandeltempo meer.
Dan opladen inderdaad, minstens zes uur.
Wat betreft dat biertje,
haha, ach, zolang ik rechtuit rij loopt dat wel los.
Nou, ja, prettig eens kennis te hebben gemaakt.